Vredig tafereel
Op de Spoedeisende Hulp van het Boost-ziekenhuis, in provinciehoofdstad Lashkar Gah, is het altijd druk. In heel Zuid-Afghanistan zijn slechts drie functionerende algemene verwijsziekenhuizen. Het Boost-ziekenhuis is er één van. Vanuit heel Helmand, een gebied dat anderhalf keer zo groot is als Nederland, komen mensen er voor medische hulp. De wachtruimtes en behandelkamers zitten vol. Net als het grasveld voor het gebouw, waar meegereisde familieleden schuilen in de schaduw van geurige eucalyptusbomen – een vredig tafereel te midden van de alledaagse chaos.
Andere wereld
‘Ik denk dat ik hierna nooit meer stress zal voelen,’ zegt verpleegkundige Natasha Davies. De 41-jarige Australische, op haar eerste missie voor Artsen zonder Grenzen, runt de Spoedeisende Hulp. ‘Je maakt hier hartverscheurende dingen mee. Ik heb twintig jaar ervaring in ziekenhuizen, maar dit is echt een andere wereld. Er zijn dagen waarop er binnen een uur vijf mensen sterven, vaak door dingen die voorkomen of makkelijk behandeld hadden kunnen worden. Maar veel mensen in afgelegen gebieden hebben nu eenmaal nauwelijks toegang tot zorg. En zelfs mensen die dicht bij het ziekenhuis wonen, kunnen er soms niet komen omdat de weg erheen afgesloten is door gevechten. Sommige patiënten komen dan uiteindelijk in kritieke toestand aan.’
Ademhaling stokt
Vooral voor kleine kinderen is die vertraging levensgevaarlijk. De kleine Marwuah, vijftien maanden oud, is door zijn moeder naar de Spoedeisende Hulp gebracht. Hij ligt volledig stil op een groot ziekenhuisbed. Af en toe gaan zijn ogen langzaam, en zeer moeizaam, open. Yama Barak is de dienstdoende arts. ‘Het kindje heeft diarree, is onderkoeld en is ernstig ondervoed. Hij is in zeer zwakke conditie.’ Het jongetje lijkt steeds verder weg te glijden. Zijn ademhaling stokt en zijn ogen gaan niet meer open. Hij wordt onmiddellijk overgebracht naar de kamer ernaast, de beademingskamer, waar snel een zuurstofmasker en infuus worden geplaatst. Marwuahs buik golft op en neer, op het ritme van de beademingsmachine. Zodra hij gestabiliseerd is, zal hij worden overgebracht naar de intensive care voor kinderen. ‘Ik wilde eerder komen, maar dat kon niet,’ zegt Marwuahs moeder. ‘De oorlog is overal.’
Rood
De chaotische patiëntenstroom op de Spoedeisende Hulp wordt met kleuren geordend. Groen betekent niet ernstig, geel betekent opname en rood is kritiek. Marwuah is ‘rood’. Hij gaat naar de intensive care voor kinderen (kortweg PICU), waar de kleinste en zwakste kindjes liggen en waar verpleegkundige Samantha Hardeman (27) haar ronde langs de bedden maakt. ‘Onze patiëntjes zijn ondervoed, hebben luchtweginfecties of longontsteking, zijn gewond of ernstig ziek. Een kwart van de kindjes haalt het helaas niet.’
Harde realiteit
Elk bed op PICU is bezet door een patiëntje én diens moeder. De moeders wijken niet van de zijde van hun kinderen. Sommige vrouwen ogen bezorgd en bang. Anderen verslagen of zelfs gelaten. ‘Dat zie je soms bij moeders die hier vaker zijn geweest en al kinderen hebben verloren,’ zegt Samantha. ‘Ze geven zich over aan een harde, dagelijkse realiteit. Dat is voor mij soms moeilijk om te zien. Zeker omdat ik me vaak hecht aan de kinderen hier. Het komt hard aan om zo veel patiënten te verliezen. Maar gelukkig haalt driekwart het wel. Je doet het niet voor niets. Al hebben de kindjes die PICU mogen verlaten, vaak nog een lange weg te gaan.’
Intensieve zorg
Ondervoeding is een van de voornaamste oorzaken van kindersterfte in Helmand. Elke week worden er ongeveer vijftig nieuwe patiëntjes opgenomen in het voedingscentrum van het ziekenhuis. Om aan te sterken, krijgen zij intensieve zorg met therapeutische voeding. Een van de opgenomen kinderen is Nasir, twee jaar oud, dun, zwak en grote ogen boven ingevallen wangetjes – een gebruikelijk gezicht bij de patiëntjes in deze zaal. De familie van Nasir komt uit het district Marjah, waar de strijd tussen Talibanstrijders en legertroepen hevig is opgelaaid. Toen de gevechten hun dorp troffen, vluchtten zij naar Lashkargah. Kort erna brachten zij Nasir naar het ziekenhuis.
Kans geven
‘Kinderen worden vaak pas gebracht als ze al goed ziek en ondervoed zijn,’ zegt verpleegkundige Miet Guillaime (35), uit het Belgische Tongeren. ‘Daar kunnen wij helaas weinig aan doen. We kunnen de gevechten niet stoppen. Dit ziekenhuis is voor veel mensen een laatste, uiterste kans. We proberen de kindjes dan zo goed mogelijk op te lappen, hen weer sterk genoeg te maken en de familie mee te geven dat tijdige zorg en goede voeding belangrijk is. Maar daarna gaan ze weer terug naar waar ze vandaan komen, naar dezelfde problemen. Ik zie soms dezelfde kinderen terugkeren. Iets ouder, maar net zo ziek.’
Roerloos
In het bed naast Nasir liggen twee andere kinderen, een broertje en zusje. Miet blaast een paarse ballon op, tekent er een gezichtje op en geeft deze aan het meisje. Ze neemt de ballon gretig aan en begint ermee te spelen. Haar broertje staart ondertussen roerloos voor zich uit. ‘Hij heeft die typische apathische blik van een ernstig ondervoed kindje,’ legt Miet uit. Nasir ligt ernaast en kijkt ernaar. Na zes dagen in het voedingscentrum is hij enigszins aangesterkt. Hij heeft echter bloedarmoede en heeft dringend een bloedtransfusie nodig.
Indirecte gevolgen
‘Het conflict is overal om ons heen,’ stelt Natasha. ‘Maar binnen deze muren realiseer ik me dat niet altijd. We hebben de afgelopen jaren enorm veel geïnvesteerd in dit ziekenhuis, in de zorg, de infrastructuur en de voorzieningen. Het ziet er daardoor strak en schoon uit en wordt uitstekend gerund. Je hoort af en toe explosies of kogelvuur in de verte. Maar vaak genoeg vergeet je dat je in een oorlogsgebied werkt. Dat zie je pas weer als je naar de patiënten kijkt, en naar hun families, en luistert naar de verhalen die ze te vertellen hebben.’
Oneindige bewondering
‘Dat geldt ook voor onze Afghaanse collega’s,’ vervolgt Samantha. ‘Als internationale medewerkers werken we hier tijdelijk. Maar zij leven hier, zij kunnen niet ontsnappen aan de oorlog. Ik heb oneindige bewondering voor hun inzet, toewijding en onuitputtelijke solidariteit naar de mensen die zij helpen.’ Solidariteit is een kernwoord in het ziekenhuis. Op elke afdeling helpen families elkaar met de zorg voor hun kinderen. Zo ook in het voedingscentrum. Er is een bloeddonor gevonden voor de ondervoede Nasir: Ahmedshah, een vriend van Nasirs vader, is naar het ziekenhuis gekomen om bloed te geven. ‘Ik heb zelf twee kinderen verloren, dus ik weet hoe belangrijk dit is,’ zegt hij. ‘De zorg in dit ziekenhuis is van levensbelang. Maar we moeten er ook voor elkaar zijn. Dat is onze plicht, als mensen. We moeten elkaar helpen.’
Sereen
Aan het einde van elke dag komt aan de chaos in het ziekenhuis een abrupt einde. Terwijl de zon ondergaat, verlaten velen het ziekenhuis – ontslagen patiënten, hun families, medewerkers wier dienst erop zit. Familieleden en verzorgers van opgenomen patiënten strijken neer op het gras of in de grote hal in het centrale ziekenhuisgebouw, de avonddienst start langzaam op. De rust op het terrein voelt onwerkelijk sereen, alsof de gevechten niet op enkele kilometers plaatsvinden, maar ergens anders, mijlenver weg. Totdat er in de verte een schot klinkt.