Anga (32), geboren en getogen in Alindao, werd voor dood achtergelaten. Dat was zijn redding. Na twee dagen in het bos vluchtte hij naar de katholieke missie in Alindao. Van daaruit werd hij naar het ziekenhuis in Bambari gebracht. ‘De paniek was over zijn hele gezicht te lezen. We hebben hem geopereerd en nu is hij langzaam aan het herstellen,’ vertelt Nicole Hart, medisch teamleider van Artsen zonder Grenzen. Gezeten op zijn ziekenhuisbed vertelt hij wat er gebeurde.

Schoten

‘7 uur ’s ochtends, ik kwam net op mijn werk aan. Toen ik het slachthuis in liep hoorde ik al schieten. Ik heb een tijdje gewacht of het zou ophouden. Dat deed het niet. Dus heb ik het vlees gelaten voor wat het was. Ik vluchtte naar het huis van een vriend van mij, die Banda christen is. (Banda is de grootste etnische groep aan de kant van de stad Alindao waar Anga zich bevond, red.) We zaten daar met nog een paar mannen. Ik dacht: ik schuil daar tot ze stoppen, maar al snel begonnen moslims die de Fulani steunen op de deuren van Banda mensen te kloppen. Ze gingen van deur tot deur. Ik zag hoe ze tegen de vrouwen en kinderen zeiden dat ze moesten maken dat ze wegkwamen, het bos in. En daarna stapten ze het huis in voor de mannen.’

Keel

‘Toen waren wij aan de beurt. Ze openden de deur. Twee mannen begonnen te schieten. Ik dook omlaag, een kogel scheerde langs mijn hoofd. Ze schoten de anderen dood. Ik telde 12 aanvallers in totaal. Enkel 2 van hen hadden legerkleding aan. Ik kende hen allemaal. Toen liep een van hen op me af, ik lag nog op de grond. Hij tilde mijn hoofd op en sneed mijn keel met een mes door. Ik dacht: ik ben dood, maar toch ademde ik nog. Hij had niet diep genoeg gesneden.’

Brand

‘Daarna gingen ze weg. Het schieten ging door. Op een bepaald moment kwamen ze terug en begonnen de zakken van de doden te doorzoeken. Ook die van mij. Ik deed alsof ik dood was. Mijn bloed lag in een plas om mij heen, ik hield mijn ogen gesloten. Pas toen ik dacht dat ze weg waren, durfde ik weer te kijken. Ze waren bezig het huis in brand te steken. Ik krabbelde overeind en zette het op een rennen. Ik moest de lijken van mijn vrienden achterlaten.’

300 huizen afgebrand in de Centraal Afrikaanse Republiek.
Ruim 300 huizen, verspreid over 4 wijken, in Alindao werden afgebrand tijdens de aanval in mei 2017 in de Centraal-Afrikaanse Republiek.© Lali Cambra

Verscholen in het bos

‘48 uur lang verschool ik me in het bos, samen met nog een paar anderen die waren ontsnapt. Uiteindelijk raapte ik de moed bij elkaar om naar de katholieke kerk in Alindao te gaan. Daar waren andere christenen ook naartoe gevlucht. Mensen van het Rode Kruis hebben zwaargewonden, waaronder ik, naar het ziekenhuis in Bambari gebracht. Mijn vrouw en mijn 4 kleine meisjes zijn nog steeds in Alindao. Ik weet dat een VN-stabilisatiemacht een paar dagen na de aanval naar Alindao is gegaan om de vluchtelingen in de kerk te beschermen. Ik wil mijn gezin ophalen en naar Bambari brengen. Zodra ik hersteld ben, ga ik terug.’

Onze hulp in Alindao en Bambari, Centraal-Afrikaanse Republiek

Een speciaal noodhulpteam van Artsen zonder Grenzen ondersteunt het plaatselijke ziekenhuis met de behandeling van oorlogsgewonden en ernstige gevallen. Ook werken zij samen met de gezondheidspost die naast de katholieke missie staat om mensen naar het ziekenhuis te brengen. Vanwege het gevaar aangevallen te worden, durven mensen niet zelf die tocht door de stad te ondernemen. Daarnaast zetten we een vaccinatiecampagne op voor kinderen.

Een grote groep inwoners van Alindao is naar de plaats Bambari, op 120 kilometer afstand, gevlucht. Daar bevinden zich nu bijna 56.000 vluchtelingen, evenveel als de oorspronkelijke bevolking van de plaats, uit andere delen van de Centraal-Afrikaanse Republiek. De meesten leven in 9 provisorische nederzettingen om de stad. Hulpverleners van Artsen zonder Grenzen werken in het stadsziekenhuis en in 2 medische posten in Bambari: 1 in het katholieke deel, 1 in het islamitische deel. Ondervoeding, diarree en malaria nemen toe.